menu
Search

Gedreven MKB advocaten

 

Nieuwsarchief

Een procedure winnen en toch (advocaat)kosten hebben of veroordeling in de werkelijke proceskosten I

De wet bepaalt dat de rechter de partij die overwegend in het ongelijk gesteld wordt in de proceskosten kan veroordelen. Die proceskosten worden dan doorgaans berekend volgens een puntensysteem. Het resultaat is dat er een aanzienlijk deel van de werkelijke kosten voor rekening van de winnende partij blijven.

Op zich is deze bepaling vaak redelijk. Welke burger zou nog een procedure durven te starten tegen een kapitaalkrachtige tegenpartij voor wie de advocaatkosten eigenlijk geen issue is ? Je moet dan wel heel zeker van je zaak zijn om een procedure te starten en het risico van een veroordeling in de werkelijke kosten te nemen.

In arbeidszaken levert echter het wettelijke uitgangspunt geregeld een onbevredigend resultaat in situaties waarin de werkgever er een potje van maakt en de werknemer dwingt hoge advocaatkosten te maken. De werkgever moet het dan wel heel erg bont hebben gemaakt, alvorens de rechter de werkgever in de werkelijke kosten veroordeelt.

In zijn algemeenheid geldt dat een veroordeling in de werkelijke kosten alleen mogelijk is onder bijzondere omstandigheden (misbruik procesrecht, onrechtmatig handelen). Hieronder valt bijvoorbeeld een door de werkgever gestarte procedure waarvan zij op voorhand had dienen te begrijpen dat deze kansloos was.

De rechtbank wees onlangs in een arbeidszaak een vordering tot veroordeling in de werkelijke advocaatkosten toe (ruim € 41.000,00), naast toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.

In die casus was er sprake van een dienstverband van ruim 27 jaar. De werknemer werd verrast door de mededeling dat hij onvoldoende functioneerde en dat de werkgever daarom de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen. De werknemer werd direct op non actief gesteld. Er was geen functioneringstraject geweest. Er was een passende andere functie, maar die werd niet aangeboden.

De werknemer startte een kort geding om weer toegelaten te worden tot zijn werk; de werkgever startte een ontbindingsprocedure. In beide zaken kwam het niet tot een uitspraak. De rechter gaf ter zitting aan dat zijn voorlopig oordeel was dat het ontbindingsverzoek afgewezen zou worden en het verzoek tot toelating tot het werk toegewezen zou worden. Hierna werd de formele uitspraak in beide zaken aangehouden.

De advocaat van de werknemer vroeg vervolgens onder meer aan de werkgever op welke wijze de werkgever dacht het vertrouwen te gaan herstellen. Hierop reageerde zij niet binnen de gestelde termijn. Wel trok zij haar ontbindingsverzoek in. Hierop diende de werknemer zelf een ontbindingsverzoek in, waarna de werkgever een voorstel van mediation deed, met dien verstande dat dat dan alleen betrekking zou hebben op de hoogte van de ontslagvergoeding. De werknemer ging daar niet op in; hij vond dat partijen te veel van mening verschilden waardoor hij dacht dat mediation geen kans van slagen had.

De werknemer verzocht om de toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en om vergoeding van de werkelijke advocaatkosten.

De rechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar gehandeld had door direct aan te sturen op een beëindiging van het dienstverband zonder eerst een functioneringstraject te voeren en (vervolgens) zo nodig herplaatsing te onderzoeken. Verder had de werkgever na het eerder mondeling gegeven oordeel geen “substantiële en geloofwaardige poging” gedaan om de werknemer een zinvolle kans te geven. Het mediationvoorstel maakt dat niet anders: te laat en beperkt tot de hoogte van de ontslagvergoeding.

Vanwege de ernstige verwijtbaarheid werden transitievergoeding (€ 60.000) en billijke vergoeding
(€ 115.000,00) toegewezen. Ook de werkelijk gemaakte advocaatkosten (€ 41.000,00) werden toegewezen. Met het ernstig verwijtbaar handelen had de werkgever tevens de normen van goed werkgeverschap geschonden. De werkgever had dienen te beseffen dat het door haar ingediende ontbindingsverzoek (dat niet of slecht onderbouwd was) kansloos was. Door dat handelen heeft de werkgever de werknemer opgezadeld met hoge kosten.

Een terechte uitspraak.

Maar wat indien de werkgever in deze casus na het mondeling gegeven voorlopige oordeel wel een “substantiële en geloofwaardige poging” gedaan had om de werknemer een kans te geven? De kans is groot dat dat op niets zou zijn uitgelopen omdat het voor een werknemer in deze situatie erg moeilijk is om vertrouwen in de werkgever te herwinnen. De werknemer had dan waarschijnlijk nog steeds hoge advocaatkosten gehad die grotendeels voor eigen rekening zouden zijn gebleven.

De werknemer had wellicht gewoon het geluk (bij het ongeluk) dat de werkgever alleen mediation voorstelde m.b.t. de hoogte van de ontslagvergoeding, terwijl de rechter aangegeven had dat er geen reden was voor de beëindiging. Tactisch natuurlijk niet slim van de werkgever om het voorlopig gegeven oordeel van de rechter (geen reden voor beëindiging dienstverband) naast zich neer te leggen, maar dat terzijde.

In de volgende blog: een werknemer die in de werkelijke advocaatkosten wordt veroordeeld.

Voor meer informatie:
Mr M.P. Poelman, specialist arbeidsrecht
poelman@westpointadvocaten.nl