Na 12 maanden recht op het gemiddelde van die 12 maanden.
Met ingang van 1 januari 2020 krijgen oproepkrachten meer rechten (en gaat de werkgever hogere WW-premies betalen; zie blog 2)
Van een oproepovereenkomst is sprake indien de omvang van de arbeid niet is vastgelegd als één aantal uren per tijdseenheid van:
Onder deze definitie valt dus ook een min-max contract of een contract voor bijvoorbeeld 1000 uur per jaar indien die 1000 uur niet gelijkmatig per maand uitbetaald worden.
De definitie van de oproepovereenkomst is dus ruim. De nadruk ligt op de omstandigheid dat de omvang van de arbeid niet is vastgelegd en het loon fluctueert. Bij bedrijven waar er sprake is van overwerk, bereikbaarheidsdiensten of consignatiediensten is de totale omvang ook niet vastgelegd en wisselt het loon; dat soort arbeidsverhoudingen zullen bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd worden van het begrip ‘oproepovereenkomst”.
De WAB bepaalt:
Het feit dat een werkgever na 1 jaar het hiervoor genoemde voorstel dient te doen na 1 jaar betekent dat de oproepovereenkomst of de min-maxovereenkomst minder flexibel wordt. Het blijft mogelijk om het aantal te werken uren uit te drukken in een periode van maximaal een jaar, zolang maar maandelijks een vast loon op basis daarvan wordt uitbetaald. Het wekelijks of maandelijks te werken aantal uren kan variëren. Vast salaris, maar flexibele werktijden dus.
Het rechtsvermoeden omtrent de omvang van de arbeid blijft bestaan. Dit rechtsvermoeden betreft vermoeden dat de oproepwerknemer recht heeft op het loon over het gemiddelde van een periode van 3 aaneengesloten maanden. Bij dit rechtsvermoeden kan de werkgever tegenbewijs leveren, bijvoorbeeld op grond van het argument dat een bepaalde periode niet representatief was (seizoen drukte of dat er meer gewerkt was door ziekte van een vaste kracht).
Het verschil met het aanbod dat de werkgever moet doen aan een oproepkracht na 12 maanden is dat bij het rechtsvermoeden het initiatief bij de werknemer ligt en dat bij het rechtsvermoeden tegenbewijs mogelijk is. Dat tegenbewijs is niet mogelijk bij het aanbod dat de oproepkracht moet krijgen na 12 maanden. De oproepkracht heeft gewoon recht op het gemiddelde van die 12 maanden.
Wanneer
een werkgever het aanbod niet doet, dan heeft de oproepkracht recht op loon
vanaf het moment dat het eerste jaar verstreken is, ook al werkt hij minder.
Een dergelijke vordering verjaart pas na 5 jaar.
Een werkgever doet er dus goed aan dit niet op zijn beloop te laten en tijdig
een schriftelijk aanbod te doen.
Voor meer informatie:
mr M.P. Poelman
poelman@westpointadvocaten.nl