Recentelijk vond bij de rechtbank Limburg de strafzaak plaats tegen de 24-jarige Donny M., die wordt verdacht van het ontvoeren, drogeren, verkrachten en vermoorden van de 9-jarige Gino in 2022. Tijdens de tweede zittingsdag spraken Gino’s zussen indringend over de psychische schade die zij door het plotselinge verlies van hun broertje en het intense verdriet hebben geleden. Ze verzochten om een schadevergoeding voor affectieschade: de schade die naasten ondervinden door het overlijden van een dierbare waarmee ze een hechte band hadden.
Als het om uw eigen broer of zus ging, zou u waarschijnlijk ook vinden dat de veroordeelde uw psychische schade zal moeten vergoeden. Op basis van de huidige jurisprudentie is dat echter zeer onzeker. Behoudens uitzonderingen kent de rechtbank zelden een vergoeding toe aan broers en zussen. Hoe is dit (on)mogelijk?
Het antwoord daarop is te vinden in artikel 6:107 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Slechts een beperkte kring van gerechtigden komt in aanmerking voor vergoeding, bijvoorbeeld de ouders. Uitwonende broers en zussen behoren niet tot deze kring. Zij moeten een beroep doen op de hardheidsclausule: deze broer of zus moet bewijzen dat er sprake is van een zodanig nauwe persoonlijke relatie tot de overledene dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Affectieschade wordt alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden toegekend: ingeval de relatie de normale familieverhouding overstijgt.
De hardheidsclausule doet wat dat betreft daarmee zijn naam eer aan. Door deze clausule komen nabestaanden veelvuldig terecht in een harde rechtsstrijd. Immers, de verdediging zal in veelvoorkomend geval de affectieve relatie met de overledene betitelen als een (niet meer dan) reguliere broer-zusrelatie, of de affectieve relatie wordt zelfs ontkend.
Op dit moment kiest de rechter herhaaldelijk voor de kant van de verdediging. In de praktijk leidt dit vaak tot wat men noemt ‘secundaire victimisatie’. Nabestaanden lijden zo opnieuw psychische schade. Zij ervaren namelijk opnieuw het gevoel onrecht aangedaan te worden door het justitieel systeem. Hun leed wordt niet op dezelfde manier erkend als dat van andere naasten.
Tijdens de zitting bleken er aanwijzingen te zijn voor secundaire victimisatie bij de zussen: de biologische vader van Gino maakt op basis van de wet aanspraak op een vergoeding van affectieschade ter hoogte van € 20.000. Een intense rechtsstrijd of een noemenswaardige motivering daarvoor heeft vader niet hoeven leveren. Zo heeft hij geen gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Een opmerkelijk detail: de vader zou volgens de zussen nooit betrokken zijn geweest in het leven van Gino en hij heeft zich niet bemoeid met de grootschalige zoektocht naar zijn biologische zoon.
Deze rechtszaak toont opnieuw hoe kwetsbaar de positie van uitwonende broers en zussen in het strafproces momenteel is. Totdat de wet wordt aangepast, is het aan de slachtofferadvocaat om deze rechtsstrijd namens hun cliënt te blijven voeren. Daarnaast moet de slachtofferadvocaat nabestaanden actief behoeden voor situaties van secundaire victimisatie. Het gevaar is immers dat nabestaanden niet alleen hun dierbare verliezen, maar door een te strikte toepassing van het wetboek ook hun gevoel van gerechtigheid.
Mr M.N.A.J. Verbunt (strafrecht advocaat) verbunt@westpointadvocaten.nl – tel: 013-5444545