Is een boetebeding bij verbreken relatie in samenlevingscontract in strijd met goede zeden?
In onderstaande zaak oordeelt de rechtbank dat hier sprake van is.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar en sluiten in 2011 bij de notaris een samenlevingscontract. Daarin staat dat bij verbreking van de samenwoning de man aan de vrouw € 12.000,00 zal vergoeden voor elk jaar dat de samenwoning heeft geduurd. In 2017 verbreken partijen hun relatie en samenleving.
De vrouw vordert op grond van de samenlevingsovereenkomst ruim € 74.000,00 van de man. De man stelt zich op het standpunt dat de clausule nietig is op grond van artikel 3:40 BW (strijd met de goede zeden), omdat aan hem een soort ‘in tijd oplopende boete’ wordt opgelegd in het geval van verbreking van de samenwoning. De vrouw beroept zich op de contractsvrijheid.
Volgens de Rechtbank is de strekking van het beding ongeoorloofd, omdat de vrouw daarmee heeft beoogd dat de man de samenwoning nooit zou kunnen verbreken, gelet op de hoogte van het door hem te betalen bedrag. De vrouw heeft ter zitting onder andere verklaard: ‘Omdat het bedrag dat in het beding was vermeld zo hoog was, zou de man dit bedrag nooit kunnen betalen en altijd bij mij blijven.’
De rechtbank stelt vast dat het inkomen van de man bij het sluiten van de overeenkomst niet hoog was. Het was te voorzien dat hij de geldsom bij verbreking van de samenwoning nooit zou kunnen betalen.
De aan de man opgelegde verplichting is in strijd met zijn vrijheid om zelf te beslissen over het al dan niet samenwonen met de vrouw. De boete die als sanctie is gesteld bij verbreking van de samenwoning is in strijd met de goede zeden omdat het tot gevolg heeft dat de man hierdoor kan worden geleid bij het nemen van zijn beslissing de relatie al dan niet te verbreken. Hij zou dan altijd bij haar moeten blijven.
Rb. Rotterdam 6 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6670