Ingevolge artikel 6:228 lid 1 sub b BW is een overeenkomst geheel of gedeeltelijk vernietigbaar die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en die overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet (of niet onder die voorwaarden) zou zijn gesloten, indien de wederpartij in verband met hetgeen hij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten de dwalende had behoren in te lichten. Op grond hiervan heeft een werknemer een mededelingsplicht indien hij concreet zicht heeft op een andere baan wanneer hij nog in onderhandeling is over een beëindigingsovereenkomst (VSO) met zijn huidige werkgever. Het hebben van een concreet zicht op een andere baan is voor de werkgever een relevant feit in het kader van de hoogte van een ontslagvergoeding; dat behoort een werknemer te weten. Dat concrete zicht moet uit meer bestaan dan alleen het feit dat er een aantal sollicitaties lopen. Er moet het gerechtvaardigd vertrouwen bestaan dat een arbeidsovereenkomst aangeboden zal worden.
Vaak blijkt een schending van de mededelingsplicht pas na het einde van de arbeidsovereenkomst en na uitbetaling van de ontslagvergoeding. Een werkgever kan dan, indien hij de schending van de mededelingsplicht kan bewijzen, de VSO gedeeltelijk ontbinden en de ontslagvergoeding bruto terugvorderen. Hierin zit ook het risico voor de werknemer: hij heeft het netto-deel van de ontslagvergoeding ontvangen, maar moet het bruto bedrag terug terugbetalen (en het verder zelf maar regelen met de belastingdienst).
Recentelijk heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een arrest gewezen waarin de mededelingsplicht geschonden was door een werknemer die vrijgesteld was van werk. Dat werd bekend kort na het ondertekenen van de VSO. De arbeidsovereenkomst was nog niet geëindigd en de werknemer werkte al elders. De werkgever gaf vervolgens ontslag op staande voet.
In de procedure ging het onder meer over de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet. In deze casus was in de VSO opgenomen dat de werknemer geen zicht had op ander werk. Hij had bovendien tijdens de exit-onderhandelingen aangegeven in dienst te willen blijven. De werkgever was zorgvuldig te werk gegaan en had, nadat het vermoeden bestond dat de werknemer zijn mededelingsplicht geschonden had, de werknemer in de gelegenheid gesteld om te zorgen voor een verklaring van het bedrijf waar hij werkzaam was m.b.t. de werkzaamheden die hij daar verrichtte. (De werknemer had aangegeven dat het om een “snuffelstage”ging.) De werkgever waarschuwde dat bij het uitblijven van een deugdelijke verklaring ontslag op staande voet zou volgen. Die verklaring bleef uit. Naar later bleek was er sprake van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van 6 maanden.
Het ontslag op staande voet was onder meer gebaseerd op het feit dat de werknemer ten onrechte had verklaard geen zicht te hebben op een andere baan, ten onrechte aangegeven had in dienst te willen blijven en geweigerd had een verklaring te overhandigen van het bedrijf waar hij werkzaamheden verrichtte. Het gerechtshof achtte deze elementen van de ontslaggrond voldoende voor de geldigheid van het ontslag op staande voet. De werkgever hoefde de afgesproken ontslagvergoeding – € 30.000,00 bruto – dus niet uit te betalen.
Tip: alhoewel een werknemer een spontane mededelingsplicht heeft bij exit-onderhandelingen wanneer hij concreet zicht heeft op een andere baan, is het desalniettemin verstandig daarover een expliciete bepaling op te nemen in een VSO, alsmede de consequenties op te nemen indien later blijkt dat de werknemer daarover een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Die consequenties kunnen zijn het verval van salarisrechten vanaf de datum van indiensttreding elders, verval recht op ontslag vergoeding en dus ook ontslag op staande voet indien een en ander voor de einddatum van de arbeidsovereenkomst bekend wordt.
Voor nadere informatie: mr M.P. Poelman, specialist arbeidsrecht poelman@westpointadvocaten.nl