Op 19 maart 2024 nam de Eerste Kamer de nieuwe “Wet Seksuele misdrijven” aan, die inmiddels vanaf 1 juli 2024 van kracht is. Een groot probleem bij de voorgaande zedenwetgeving is dat er bewijs van dwang nodig was om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Dit impliceert dat slachtoffers moeten kunnen aantonen dat een daad van actief verzet is gepleegd of dat het slachtoffer zich absoluut niet aan de situatie kon onttrekken. In de praktijk is dit vaak erg moeilijk bewijsbaar.
Zo toont wetenschappelijk onderzoek aan dat 70% van de slachtoffers van seksueel geweld niet in staat is om enige weerstand te bieden, vanwege hun acute psychische toestand op dat moment. Veel slachtoffers bevriezen van angst of werken zelfs met de verdachte mee, waardoor het noodzakelijke bewijs van verzet of het zich niet kunnen onttrekken aan de belager in een strafprocedure niet kan worden geleverd. Bovendien vertoont 79% van de slachtoffers een fysiologisch-genitale respons bij seksueel misbruik. Hierover kunnen slachtoffers ernstig vertwijfeld raken en voelen zij zich hier vaak ook schuldig over. Inmiddels is bekend dat deze respons, als belangrijk overlevingsmechanisme, ook optreedt bij onvrijwillige seks.
De voorgaande wetgeving bood dus niet genoeg bescherming aan mogelijke slachtoffers. Daarom introduceert de nieuwe wet een andere benadering, namelijk de culpoze (schuld)vorm van verkrachting. Voortaan ligt de nadruk op de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van seksueel contact om actief en voortdurend te controleren of er (nog steeds) sprake is van een ernstige reden om te vermoeden dat bij de andere persoon consensus ontbreekt. In het geval van schuldverkrachting neemt de dader ten onrechte aan dat er is ingestemd met seksueel contact. Een aanmerkelijke mate van nonchalance of onvoorzichtigheid ten aanzien van de wilsovereenstemming wordt dus strafbaar gesteld. De verwachting is dat met deze nieuwe wet de bewijsrechtelijke drempel in de praktijk verschuift van de al bestaande opzettelijke variant naar de schuldvariant. Dit kan echter nieuwe problemen met zich meebrengen. Ter illustratie, de aanwezigheid van een fysiologisch-genitale respons bij het slachtoffer kan – ten onrechte – worden opgevat als een overtuigende aanwijzing voor consensus.
Naar aanleiding van de wetswijziging ziet ook het bedrijfsleven financiële kansen: zo is er inmiddels een heuse ‘wilsovereenstemmingsapp’ ontwikkeld. Via zo’n app moeten de seksuele intenties tussen beide partijen van tevoren schriftelijk worden vastgelegd. Een absurdistische oplossing voor een legitiem probleem als u het mij vraagt. Het schriftelijk vastleggen van seksuele intenties in een app ondermijnt de spontane aard van menselijke relaties en suggereert dat seksuele interacties in de eerste plaats als formele contracten moeten worden behandeld. Bovendien is seksuele consent geen statistisch gegeven, maar een dynamisch proces dat op ieder moment ook weer kan veranderen en onderhevig is aan interpretatie. Tot slot, verplicht gebruik van deze app zou in strijd zijn met een civielrechtelijk kernbeginsel: een vrij individu bepaalt in zijn dagelijks leven zelf op welke wijze (seksuele) afspraken met anderen tot stand komen. Dat mag dus nadrukkelijk ook mondeling. Vooralsnog is de overheid het hiermee eens.
Kortom, het is nog maar de vraag er een aanzienlijke verbetering in de bescherming van slachtoffers zal worden bereikt door uitsluitend deze wetswijziging. Een wilsovereenstemmingsapp zal hier waarschijnlijk niet aan bijdragen. Daarvoor is een brede, multidisciplinaire aanpak noodzakelijk, inclusief gedegen seksuele voorlichting en een fundamenteel begrip van de complexe wijze waarop intermenselijke communicatieprocessen verlopen.
Als u als verdachte/slachtoffer betrokken bent bij een zedendelict, neem dan gerust persoonlijk contact met mij op.
M.N.A.J. Verbunt, advocaat
Verbunt@westpointadvocaten.nl