In 1764 publiceerde de Italiaanse rechtsgeleerde Cesare Becaria (1738 – 1794) het traktaat ‘Dei delitti et delle pene’ (vrij vertaald: ‘Over misdaden en straffen’). Beccaria was in zijn tijd een absolute voorloper, omdat hij – vol van verlichtingsidealen – zich keerde tegen de wrede, barbaarse en inhumane oplegging van de (dood)straf, marteling en andere lijfstraffen van zijn tijd.
Als alternatief voor deze gewelddadige benadering stelde Beccaria de gevangenisstraf voor, hetgeen aansloot bij de rationele kernwaarde van de verlichting. Van de gevangenisstraf ging volgens Beccaria de grootste preventieve werking uit, omdat aan wetsovertreders datgene werd ontnomen wat hen het dierbaarst was, namelijk hun vrijheid.
Geleidelijk aan maakte het lichaam van de veroordeelde als object van bestraffing plaats voor diens vrijheid. Pas in de negentiende eeuw zouden deze hervormingsideeën van Beccaria daadwerkelijk tot de Europese rechtscultuur doordringen, waarmee de gevangenisstraf een prominente plaats in het sanctiearsenaal van de strafrechter innam.
Deze gevangenisstraf zou destijds bij voorkeur solitair plaatsvinden. Tenslotte gaven gedetineerden elkaar niet alleen besmettelijke ziekten door, maar ook criminele gewoonten. Eenzame opsluiting zou een goede basis vormen voor zelfinzicht, waardoor de gedetineerde met het enige te lezen boek in de hand – de bijbel – tot berouw en inkeer van zijn zondes kon komen. Zo werd gehoopt dat gedetineerden na hun straf succesvol zouden re-integreren, zich zouden weerhouden van (nieuwe) strafbare feiten en het recidivecijfer zou afnemen.
Echter, momenteel recidiveert in onze maatschappij nagenoeg de helft van de ex-gedetineerden binnen twee jaar. Dat de gevangenis een criminele ontmoetingsplek is, waarbij nieuwe contacten worden opgedaan, is algemeen bekend. Alle goede, rationele bedoelingen van Beccaria ten spijt. Veel nieuwe criminele contacten worden in detentie gelegd. Een gevangenisstraf heeft niet (langer) te gelden als een rationele strafoplegging.
Immers, recent neuropsychologisch onderzoek toont aan dat detentie kan leiden tot verslechtering van essentiële hersenfuncties bij gedetineerden. Gevangenisstraf wordt doorgaans uitgezeten in een omgeving met weinig prikkels, wat inhoudt dat er beperkte fysieke, mentale en sociale activiteit plaatsvindt. In tegenstelling tot bijvoorbeeld een werkstraf is het uitzitten van een gevangenisstraf de ultieme vorm van een prikkelarme, geestdodende strafexecutie.
Met andere woorden: de gevangenisstraf leidt door deze prikkelarmoede vaak tot behoorlijke problematiek op neuropsychologisch niveau: het vermogen van een individu om te plannen, zich te concentreren en impulsen of kwaadwillige verleidingen te beheersen, wordt drastisch verslechterd. Vanuit een populistisch vergeldingsperspectief zou men nu kunnen denken: ‘hoe meer schade voor de dader persoonlijk, des te beter’. Toch mag men absoluut niet vergeten dat bovengenoemde hersenfuncties cruciaal zijn voor een succesvolle terugkeer in de maatschappij, het terugdringen van misdaad en diezelfde persoon eveneens het recht behoudt om in de samenleving terug te keren.
De paradox van het hedendaagse strafsysteem schuilt in deze irrationele situatie. Als we door de executie van een gevangenisstraf het neuropsychologisch welzijn van gedetineerden opzettelijk (verder) beschadigen, dan riskeert de maatschappij een vicieuze cyclus van psychische problematiek, meer kosten, meer slachtoffers en dus meer misdaad.
Hierdoor wordt niet enkel de dader gestraft. Vooral de samenleving wordt in dezen genadeloos hard (af)gestraft.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de heer
mr. M.N.A.J. (Mitchell) Verbunt (e-mail: verbunt@westpointadvocaten.nl)